Grootoorvleermuis (Plecotus auritus) De grootoorvleermuis, bruine grootoorvleermuis, of gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) is een vleermuis uit het geslacht grootoorvleermuizen (Plecotus) en de familie der gladneuzen (Vespertilionidae).
Beschrijving Het dier wordt 37 tot 53 millimeter groot. De vleermuis heeft een onderarm is tussen de 34 en 42 millimeter lang, en een spanwijdte van 240 tot 285 millimeter. Hij weegt 5 tot 12 gram. De dieren zijn groter in het noorden van het verspreidingsgebied. De naam danken ze aan de bijzonder grote oren (29 tot 41 millimeter lang), waarvan de bases elkaar op de kop treffen. De oren zijn meestal net zo groot als driekwart van de kop-romplengte.
De tragus is lang en smal en bleekroze. Hij steekt altijd naar voren, zelfs als de oor is dubbelgevouwen. De vacht is grijzig bruin tot lichtbruin aan de bovenzijde. De vacht aan de onderzijde is lichtbruin met een gelige glans. De hals is lichter, met een geligbruine vlek. De neus en het oogmasker is lichtbruin tot roze van kleur. De oren en vleugels zijn bruin. De vleugels zijn breed. De poten zijn groot, met lange klauwen. De duim is lang, meestal langer dan zes millimeter.
De vleermuis kan verward worden met de verwante grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) , waarmee het leefgebied gedeeltelijk overlapt (onder andere in Zuid-Nederland en België). Tot 1960 werd die als dezelfde soort beschouwd.
De grootoorvleermuis wordt maximaal 22 jaar oud, maar gemiddeld niet meer dan 4,5.
Gedrag De grootoorvleermuis is een nachtdier. Hij vliegt meerdere keren per nacht uit, waarbij de eerste keer gemiddeld een uur duurt. Een enkele keer vliegt hij voor zonsondergang uit. Vooral in het noorden van het leefgebied kan hij twintig minuten voor zonsondergang worden aangetroffen. Voordat hij uitvliegt, maakt hij eerst zichzelf schoon (dit kan wel vijf kwartier duren) en vaak vliegt hij rondjes in de verblijfplaats voordat hij uitvliegt.
Voedsel en jacht Met zijn grote oren kan de grootoorvleermuis vleugelslagen van insecten horen. De grootoorvleermuis is daardoor minder afhankelijk van echolocatie dan vele andere vleermuizen, en brengt een fluisterend geluid voort. Waarschijnlijk jaagt de grootoorvleermuis ook op zicht.
De grootoorvleermuis jaagt op motten en andere insecten, als kevers, schietmotten, wantsen en oorwormen. Ook eet hij spinnen. Als het dier op insecten en spinnen jaagt, staat het soms stil in de lucht om zijn prooi van de bladeren te vangen. Ook vangt hij vliegende insecten in de lucht. Kleine insecten eet hij in de vlucht, maar grotere prooidieren eet hij op vaste eethangplaatsen. Vaak ligt er onder een eethangplaats insectenresten als mottenvleugels.
Verblijfplaats Het zomerverblijf van de grootoorvleermuis bevindt zich in boomholten, maar ook zolders, en bij uitzondering in vogelhuisjes en vleermuiskasten worden gebruikt. Soms worden ze ook in grotten aangetroffen. De winterslaap brengt de grootoorvleermuis waarschijnlijk vooral door in geïsoleerde boomholten, maar in kleine aantallen kan je hem ook vinden in gebouwen, grotten, bunkers en mijntunnels, zolang de temperatuur niet al te ver onder het vriespunt zakt. Vaak gebruiken grootoorvleermuizen het gehele jaar door dezelfde verblijfplaats. Ze trekken in ieder geval geen grote afstanden.
Tijdens de rust kruipt de grootoorvleermuis meestal in spleten. Een enkele keer hangen ze vrij. Tijdens de rust vouwt hij de oren over de rug. Tijdens de winterslaap houdt de grootoorvleermuis zijn oren warm onder de vleugels, of krult hij ze om. De grootoorvleermuis kan zeer goed tegen kou, en rust tijdens de winterslaap meestal op koudere plaatsen dan bijvoorbeeld vleermuizen van het geslacht Myotis. De winterslaap duurt van oktober en november tot april.
Voortplanting De paartijd is in de herfst, maar kan duren tot de winter, en zelfs tot de lente. In april en mei trekken vrouwtjes en onvolwassen dieren naar kraamkolonies. Hier verzamelen zich tien tot vijftig, soms tot meer dan honderd dieren.
In juni en juli worden de jongen geboren. Meestal wordt één, een enkele keer twee jongen geboren. Als de moeder gaat jagen, blijven de jongen achter in crèches. Na vier dagen gaan de oogjes open, en na elf dagen blijven de oren rechtop staan. Eind juli kunnen de meeste jongen vliegen. Na drie weken eten de jongen hun eerste vaste voedsel en na zes weken zijn ze gespeend.
Eind augustus vliegen de jongen uit, maar de kraamkolonies kunnen bezet blijven tot oktober. Sommige dieren overwinteren zelfs in de kraamkamer. De vrouwtjes zijn na twee tot drie jaar geslachtsrijp, mannetjes na één jaar.
Vespreiding en leefgebied De grootoorvleermuis heeft een voorkeur voor gedeeltelijk open loof- en naaldbossen. Ook komt hij voor in parken en tuinen.
De grootoorvleermuis komt in het grootste deel van Europa voor. Aziatische populaties die tot deze soort zijn gerekend worden nu in verschillende andere soorten geplaatst. Ze zijn aan te treffen in bomen, torens, stallen en kelders. In Nederland komen ze algemeen voor, maar zijn niet talrijk. In Vlaanderen is het de algemeenste soort op kerkzolders, maar de aantallen lijken te dalen.
Het is nog onduidelijk of en hoeveel ondersoorten er zijn, maar de populatie op Sardinië is waarschijnlijk een aparte ondersoort en de Spaanse populatie is als een aparte ondersoort, P. a. begognae, beschreven.
Grijze zeehond (Halichoerus grypus) De grijze zeehond of kegelrob (Halichoerus grypus) is een zeeroofdier uit de familie van de zeehonden (Phocidae). Het is na de gewone zeehond de meest algemene zeehond in de Nederlandse wateren. De dieren zijn van andere zeehonden te onderscheiden door de rechte snuit. De soortnaam grypus betekent dan ook „haakneus”. Grijze zeehonden zijn over het algemeen ook een stuk groter dan gewone zeehonden, en de grootste soort uit de onderfamilie Phocinae. Het is de enige soort uit het geslacht Halichoerus, wat letterlijk „zeezwijn” betekent.
Beschrijving De snuit loopt in één rechte lijn met het voorhoofd. De snuit van het mannetje is veel langer en breder dan die van het vrouwtje. De kleur varieert van grijs tot donkerbruin tot zwart, maar grijs is de overheersende kleur. Vrouwtjes zijn meestal lichter van kleur dan mannetjes. Mannetjes zijn over het algemeen donkergrijs met lichtere vlekken, vrouwtjes zijn meestal lichter grijs met donkere vlekken. Verder is het mannetje steviger gebouwd en heeft een grotere, bredere kop. Ook heeft hij drie à vier duidelijk zichtbare rimpels rond de nek. De neusgaten zijn duidelijk gescheiden, in tegenstelling tot de gewone zeehond.
De grijze zeehond wordt 165 tot 330 centimeter lang en 105 tot 350 kilogram zwaar. Vrouwtjes zijn een stuk kleiner dan mannetjes. Mannetjes worden 195 tot 330 centimeter lang en gemiddeld 170 tot 350 kilogram zwaar, vrouwtjes slechts 165 tot 250 centimeter lang en 105 tot 220 kilogram zwaar. Dankzij een dikke speklaag is de grijze zeehond goed beschermd tegen het koude zeewater.
Gedrag De grijze zeehond rust bij eb en bij zonsopgang op rotsen en zandbanken, die bij eb droogvallen.
Voedsel Grijze zeehonden eten voornamelijk vis als zalm, kabeljauw, schelvis, koolvis, zandspiering en platvissen, en schaal- en weekdieren. Ze eten soms inktvis en een enkele keer zelfs vogels. Gemiddeld eet een grijze zeehond 5,7 kilogram per dag, maar de dieren kunnen langere tijd zonder voedsel.
De grijze zeehond heeft een goed ontwikkeld zicht- en reukvermogen, waarmee ze hun prooidieren opsporen. Het dier kan tijdens het jagen tochten maken van wel honderd kilometer. Ze duiken meestal tot op een diepte van 25 meter, maar er zijn ook duiken waargenomen van wel 100 meter diep.
Voortplanting De werptijd verschilt per regio. De grijze zeehonden van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan werpen tussen september en december, met een geboortepiek in oktober. De zeehonden in de Noordwestelijke Atlantische Oceaan werpen voornamelijk in januari of februari. De paartijd volgt ongeveer drie weken na de werptijd.
In de paartijd vasten de dieren. Een mannetje eet dan zes weken lang niets. De dieren trekken naar vaste voortplantingsgebieden. Vrouwtjes zijn trouw aan hun voortplantingsgebied en keren ieder jaar terug naar dezelfde plek. Hier verzamelen de vrouwtjes zich in kolonies, die kunnen bestaan uit vijftig tot wel zeventigduizend vrouwtjes. Mannetjes houden een harem bij van vrouwtjes die (bijna) in oestrus zijn. Op land verdedigen de mannetjes hun harem tegen andere mannetjes. Als een vrouwtje in oestrus is, zal het mannetje haar geregeld dekken of aandacht schenken. Zo voorkomt hij dat andere mannetjes de kans krijgen om met het vrouwtje te paren. De paring vindt zowel op het land als in het water plaats, en duurt 15 tot 45 minuten. Dominante mannetjes hebben meestal het alleenrecht op paren, en kunnen andere mannetjes beletten te paren of zelfs uit de kolonie verjagen.
De totale draagtijd duurt 11,5 maand. De eigenlijke draagtijd duurt echter 8,5 maand, maar de embryo komt de eerste twaalf weken niet tot ontwikkeling (verlengde draagtijd).
Per worp krijgt het vrouwtje één jong. Jongen worden geboren op afgelegen stranden, onbewoonde eilanden, op pakijs en in grotten, boven de vloedlijn, in de kolonie. In noordelijke gebieden, als de Oostzee en rond Groenland, worden de jongen ook op het pakijs geboren. Vrouwtjes met jongen zijn zeer agressief tegen andere zeehonden. Vrouwtjes zonder jongen sluiten zich ook aan bij deze kolonies.
Bij de geboorte is het jong 90 tot 105 centimeter lang en 11 tot 20 (gemiddeld 14,5) kilogram zwaar. Het heeft bij de geboorte een wollige witte vacht. Deze verliest hij na 2 tot 3 weken. Het vrouwtje zoogt het jong om de vijf à zes uur. Door de vette melk komt het jong per dag 1,5 tot bijna 2 kilogram aan. De totale zoogtijd duurt 16 tot 21 dagen, waarna de moeder het jong verlaat. Pas als de jongen 30 tot 35 dagen oud zijn, gaan ze zelf voor voedsel zoeken.
Vrouwtjes zijn na 4 tot 5 jaar geslachtsrijp, mannetjes na 6 jaar. Mannetjes zullen echter meestal pas voor het eerst paren als ze 8 tot 10 jaar oud zijn.
Mannetjes worden maximaal 30 jaar oud, vrouwtjes meer dan 45 jaar.
Verspreiding en leefgebied Grijze zeehonden leven langs de kusten in gematigde en koudere delen van de Noordelijke Atlantische Oceaan. Ze komen voornamelijk rond Newfoundland, Zuid-Groenland, IJsland, Noorwegen, de Britse Eilanden, Bretagne en de Oostzee. Ook in de Waddenzee komen ze voor. Ze komen voornamelijk voor op rotskusten en bij zeekliffen. Ook worden ze waargenomen op zandbanken, bij riviermondingen en op zandstranden.
Grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) De grijze grootoorvleermuis (Plecotus austriacus) is een vleermuis uit het geslacht grootoorvleermuizen (Plecotus) en de familie gladneuzen (Vespertilionidae). Het is een middelgrote vleermuis met opvallend (31 tot 41 millimeter) grote oren. Dit dier komt voor in Europa.
Beschrijving De oren zijn langer en ronder dan bij de verwante bruine grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Ook heeft de grijze grootoor een iets langere snuit en zijn de tenen op de haren korter. Hij heeft een lange donkergrijze vacht. Op de bovenzijde is hier en daar een bruine glans, de onderzijde is wit. De snuit en bovenlip zijn chocoladebruin tot zwart, en langs de ogen loopt een grijs masker. De oren en vleugels zijn donkergrijs van kleur.
De kop-romplengte is 40 tot 58 millimeter, met een 37 tot 55 millimeter lange staart. De spanwijdte is 255 tot 300 millimeter. De grijze grootoorvleermuis weegt 7 tot 14 gram. De dieren zijn zwaarder in de herfst en winter, en de vrouwtjes zijn zwaarder dan mannetjes.
Verspreiding en leefgebied De soort bereikt de noordgrens van haar leefgebied in België en het zuiden van Nederland. In België en Nederland is hij zeer zeldzaam. Hij komt voor van Madeira in het westen tot Oekraïne en Noordwest-Turkije in het oosten. In Europa leeft hij vooral in Zuid-Europa noordwaarts tot Duitsland en Polen. Pas in 1960 werd deze soort ontdekt voor Midden-Europa en beschouwd als een aparte soort. Daarvoor werd de soort niet als verschillend van de bruine grootoorvleermuis beschouwd.
De grijze grootoorvleermuis komt vooral voor in droge, open gebieden in het laagland als landbouwgebieden en in hoogland in warme valleien, meestal tot 430 meter hoogte, maar kan tot 1380 meter hoog voorkomen. In het noorden van het verspreidingsgebied komt hij meer bij nederzettingen voor. Hij ontbreekt in uitgestrekte bossen.
Er worden tegenwoordig geen ondersoorten onderscheiden, maar verschillende andere soorten, zoals Plecotus ariel, Plecotus turkmenicus, Plecotus wardi, Plecotus kolombatovici en de Noordoost-Afrikaanse grootoorvleermuis (P. christii) worden nu als aparte soorten gezien. Samen met de Ethiopische grootoorvleermuis (P. balensis), de Noordoost-Afrikaanse grootoorvleermuis, P. kolombatovici en de Canarische grootoorvleermuis (P. teneriffae) wordt de grijze grootoorvleermuis tot de P. austriacus-groep binnen het geslacht Plecotus gerekend.
Gedrag De grijze grootoorvleermuis is een nachtdier, dat pas laat actief wordt. Deze soort eet vooral vlinders en motten (Lepidoptera), maar ook kevers als meikevers, vliegen en andere insecten, die hij van bladeren of in de vlucht grijpt. Hij jaagt voornamelijk in open gebieden. Hij heeft vaste eethangplaatsen, waar ze hun voedsel opeten.
In de zomer leven de vrouwtjes in kraamkolonies. Deze kraamkolonies bestaan uit tien tot dertig vrouwtjes (zelden tot honderd) en bevinden zich bijna altijd op kerk(zolders). Ze delen vaak de kolonies met de vale vleermuis en de kleine hoefijzerneus. Mannetjes leven alleen en zijn territoriaal.
De winter brengt hij door in grotten en mijntunnels, die hij deelt met de bruine grootoorvleermuis. Vaak zitten ze alleen, of in kleine groepjes met twee tot drie andere dieren. Hij hangt vaker vrij dan de bruine grootoor, maar hij kruipt ook in spleten. De winterslaap duurt van september/oktober tot maart/april. De afstand tussen zomer- en winterverblijf is niet groot, zelden verder dan twintig kilometer.
De paartijd is in de herfst. In juni wordt één jong geboren. Mannetjes zijn na één jaar geslachtsrijp, vrouwtjes na twee tot drie jaar.
De grijze grootoorvleermuis wordt maximaal 25,5 jaar. Mannetjes worden gemiddeld vijf jaar, vrouwtjes negen jaar oud.
Beschrijving De vachtkleur varieert van grijsgeel tot donkerbruin of zelfs zwart. Meestal hebben de dieren donkere vlekken. De kop is afgerond en klein in verhouding tot het lichaam. De gesloten neusgaten lopen in een V-vorm.
Gewone zeehonden worden 120 tot 195 centimeter lang en 45 tot 130 kilogram zwaar. Vrouwtjes zijn meestal iets kleiner dan mannetjes. Vrouwtjes worden meestal 120 tot 155 centimeter lang, mannetjes 130 tot 195 centimeter. Mannetjes hebben regelmatig vele littekens op de nek. Vrouwtjes kunnen littekens hebben op de hals. Deze littekens zijn veroorzaakt door mannetjes, die tijdens het paren in de hals van het vrouwtje bijt.
Gedrag Zeehonden lijken honkvast te zijn en keren meestal terug naar dezelfde rustplaats. Sommige dieren zijn echter zwervers, en kunnen voor een langere periode wegblijven. De activiteitsperiode wordt bepaald door de getijden: bij vloed wordt er gejaagd, bij eb, wanneer zandbanken en rotseilandjes droog komen te liggen, wordt er gerust. In gebieden waar rustgebieden ook bij vloed droog blijven, zijn zeehonden dagdieren, die 's nachts op de rustplaatsen verblijven. De zeehonden rusten vaak in grote gemengde groepen, die uit tot wel 1.000 dieren kunnen bestaan. In het water zijn ze vaak echter alleen.
Mannetjes worden maximaal 26 jaar oud, vrouwtjes 32 jaar. De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn haaien en de orka.
Voedsel Zeehonden voeden zich voornamelijk met vis, maar ook met kreeftachtigen, inktvissen en wulken. Vooral haring en kabeljauwachtigen zijn belangrijke prooidieren. In de Nederlandse wateren is bot de belangrijkste voedselbron. Grotere vissen eten ze aan het wateroppervlak, kleinere vissen worden tijdens het jagen onder water opgegeten. Jonge zeehonden eten op de bodem levende kreeftachtigen, tot op een leeftijd van 3 maanden. Zeehonden hebben de neiging om zich per seizoen op slechts één soort vis te richten.
Met het voedsel krijgen ze het meeste vocht binnen, en de gewone zeehond drinkt geen zeewater.
Voortplanting De paartijd valt in juli en begin augustus. De balts en de paring vinden plaats in het water. Door een verlengde draagtijd komt de embryo pas tot ontwikkeling in november of december, ongeveer anderhalf tot drie maanden na de paring. De eigenlijke draagtijd duurt 8 maanden. In juni of juli worden de jongen geworpen.
In voorjaar en zomer werpen de wijfjes één jong, soms een tweeling op de zandplaten of op rotsen. Met de daaropvolgende vloed zwemmen ze al met de moeder mee. De jongen hebben net als de jongen van andere zeehondensoorten een witte wollige vacht, maar verliezen deze meestal al voor de geboorte, waardoor ze met hun volwassen vacht worden geboren. Zeehonden zijn bij de geboorte tussen de 70 en de 95 centimeter lang en 9 tot 11 kilogram zwaar.
Vrouwtjes beschermen de jongen tegen vijanden. Bij groot gevaar duikt de moeder met het jong in de bek het water in, waarbij ze vaak ook onderduikt. Ze zoogt het jong iedere drie à vier uur. De zoogtijd duurt net zolang totdat het gewicht twee keer zoveel is als het geboortegewicht. Dit duurt meestal tussen de twee en de zes weken. Na de zoogtijd verlaat de moeder het jong, waarna het voor zichzelf moet zorgen.
Het mannetje is na 3 tot 5 jaar geslachtsrijp, het vrouwtje na 2 tot 4 jaar.
Verspreiding en leefgebied Gewone zeehonden leven langs beschutte kusten in de Noordelijke Atlantische en Grote Oceaan. In Europa komen ze voor langs de kust van de Oost-, de Noord- en de Waddenzee, en de kust van Noorwegen, Ierland en Groot-Brittannië (met uitzondering van het Kanaal). Ze komen over het algemeen voor op zandbanken, waaronder rond riviermondingen. Ook komen ze voor langs rotskusten.
ewone hamster(Cricetus cricetus) De hamster, Europese hamster, veldhamster of zwartbuikhamster (Cricetus cricetus) is een hamster uit de familie der Cricetidae. In Nederland is de soort de laatste jaren vooral bekend geworden onder zijn Limburgse naam korenwolf. Hij komt vooral voor in graslanden, velden, steppen en akkers. De soort heeft een voorkeur voor lössgrond, en komt niet hoger voor dan 500 meter.
Beschrijving De hamster is een vrij groot knaagdier met een korte staart. Hij wordt 200 tot 340 millimeter groot, met een staartje van 28 tot 60 millimeter, en een gewicht van 150 tot 460 gram. De bovenzijde van zijn vacht is gelig bruin, met witte tot gelige vlekken op snuit, schouders en wangen. De onderzijde is zwart. Dit is vrij bijzonder, aangezien bij de meeste zoogdieren de buik lichter is dan de rug. Melanisme komt voor. Hij heeft grote, behaarde oren.
Verspreiding De hamster is van oorsprong een Oost-Europese steppebewoner, maar met de opkomst van de landbouw verbreidde zijn leefgebied zich meer naar het westen uit. Hij komt voor van Zuidwest-Rusland via de Donauvallei en de Pannonische vlakte door Duitsland tot Zuid-Limburg, Oost-België en Noordoost-Frankrijk. Hij komt niet voor in berggebieden, aangezien hij een losse ondergrond nodig heeft om gangen in te graven.
In Nederland komt de soort enkel voor in Zuid-Limburg, maar de soort werd daar bedreigd. Stichting Das en Boom en Diergaarde Blijdorp hebben samen de laatste korenwolven opgevangen en zijn met deze dieren een fokprogramma gestart. In 2005 is Das en Boom met het fokken gestopt en zijn de dieren verhuisd naar het Gaiapark in Kerkrade. Hamsters die in Nederland in het wild worden gezien, zijn zeer waarschijnlijk nakomelingen van hamsters uit dit fokprogramma.
In België (in het zuiden van de provincies Vlaams-Brabant en Limburg) stond de hamster ook op uitsterven en daarom heeft het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) van de Vlaamse overheid in 2007 en 2008 hamsters uit het Nederlands kweekprogramma bijgezet op de twee locaties waar ze zeker nog voorkwamen…
Gedrag De hamster is een solitaire soort, die een gangenstelsel graaft. Dit netwerk kan tot twee meter diep zitten, met gangen van een diameter van 6 tot 8 centimeter, en kunnen soms behoorlijk steil zijn, waardoor hij snel kan verdwijnen bij gevaar. Hier legt hij kamers in voor voedselvoorraden, een latrine, en nesten. De nesten zijn vaak bedekt met gras, hooi en ander zacht materiaal. 's Avonds en 's nachts komt de hamster uit zijn hol om te eten. Hij eet vooral zaden, grassen en kruiden, maar ook wortelen, vruchten en granen en dierlijk voer als insecten, slakken, wormen, en zelfs kikkers, muizen en jonge vogels. Het voedsel bewaart hij in zijn wangzakken en neemt het mee naar zijn voedselvoorraden. Daar leegt hij zijn wangzakken met zijn voorpoten. De voedselvoorraad kan tot 65 kilogram aan voedsel beslaan, maar is meestal niet meer dan 15 kilogram. Bij gevaar (vooral vossen) zet de gewone hamster zijn wangzakken op en maakt hij dreigende geluiden.
Als de herfst komt, dicht hij alle uitgangen met aarde. In het diepste nest houdt de hamster van oktober tot april een winterslaap, waarbij zijn lichaamstemperatuur tot 5 °C daalt. De winterslaap onderbreekt hij elke vijf tot zeven dagen om te eten van deze voedselvoorraad. Na de winterslaap breekt de paartijd aan. Hierbij dringen de mannetjes binnen in de territoria van de vrouwtjes, waar ze na de paartijd direct weer worden uitgejaagd.
Voortplanting Na een draagtijd van 17 tot 20 dagen worden drie tot vijftien kale, blinde jongen (gemiddeld 4-8) geboren. Na 14 dagen gaan de ogen open en kunnen de jongen het nest verlaten. Na 18 dagen worden de jongen gespeend. De vrouwtjes zijn geslachtsrijp na 43 dagen, waardoor jongen uit de eerste worp vaak nog in hetzelfde jaar kunnen voortplanten. Een vrouwtje kan tot drie worpen per jaar krijgen. De voortplantingstijd eindigt in juli en augustus.