1

Ree, Latijnse Naam: Capreolus capreolus.

Zwijnen stellen over het algemeen hoge eisen mbt. het houden, voeren en verzorgen, in het bijzonder de tropische soorten.

Benodigde ruimte

Voor een troep van vijf wilde zwijnen moet het buitenverblijf minstens 100 m2 groot zijn. Een binnenverblijf is niet nodig. Voor tropische soorten als het wrattenzwijn, het penseelzwijn of het hertezwijn dient een buitenverblijf voor twee dieren minstens 60 m2 groot te zijn. Bij individuele stalling is 4 m2 per box nodig.

Voor een troep van maximaal zes pecari's moet het buitenverblijf minstens 60 m2 groot zijn. Bij gezamelijke stalling is 10 m2 binnenverblijf nodig.

Klimaat

Inheemse soorten dienen een droge en tegen wind beschermde overdekte plaats te hebben. Tropische soorten kunnen bij droog weer en temperaturen die niet onder minus 5 C dalen, kortere of langere tijd in het buitenverblijf. Bij lagere temperaturen niet te lang, ivm. het gevaar van oor- en staartnekrose!

Inrichting van het verblijf

Wentel- en woelpoelen, mogelijkheid tot baden, bomen of boomstammen om tegen te schurken. Het buitenverblijf moet een natuurlijke bodem hebben. Het binnenverblijf dient met stro bestrooid te zijn. Een omheining moet minstens 1.30 m hoog zijn. Droge of natte gracht zijn mogelijk.

Sociaal gedrag

Zwijnen kunnen paarsgewijs of in groepen gehouden worden. Samenhouden met andere hoefdieren kan tot bijtwonden en het verlies van jonge dieren door de zwijnen leiden.

Voeding

Tweemaal daags krachtvoer, aardappels (bij voorkeur gekookt), groente, fruit, gras, pers- en kuilvoer, loof, hooi (weinig) en dierlijk eiwit.

Vangst en transport

Zwijnen neigen naar paniekreakties en zijn zeer stressgevoelig (spontane hartaanvallen, shock). Alleen transporteren in goed geventileerde kisten. Let op oververhittingsgevaar.

Dwergherten

Benodigde ruimte

De minimumgrootte van het binnenverblijf voor een paartje is 5 m2, voor elk dier meer 2 m2 extra. Het buitenverblijf moet minstens 20 m2 bedragen.

Klimaat

Gevoelig voor tocht en kou. Dwergherten moeten derhalve in beschutte binnenverblijven gehouden worden. Ook nachtdierverblijven zijn geschikt.

Inrichting van het verblijf

Dwergherten zijn doorgaans schuw en schrikachtig. Verstopplaatsen, ook in de vorm van kleine hutjes, dienen aanwezig te zijn.

Sociaal gedrag

Houden per paar of in kleine familiegroepen.

Voeding

Groente, fruit, havervlokken, knäckebröt, hooi, luzerneklaver en dierlijk eiwit in de vorm van meelwormen of gehakt.

Vangst en transport

Vangen met de hand of met een net. Transport in kleine tegen kou beschermde kisten.

Herten

Benodigde ruimte

Kleine soorten (waterree, muskusdier, muntjak, chinees kuifhert, zwijnshert):

Een buitenverblijf van minstens 80 m2 voor een paartje, voor elk dier meer 10 m2 extra. Staloppervlak minstens 2 m2 per dier, maar bij gemeenschappelijke stalling kan men met wat minder per dier toe. Voor poedoe's dient het binnenverblijf voor een paartje minstens 3 m2 te zijn en het buitenverblijf 30 m2.

Middelgrote soorten (witstaarthert, muildierhert, damhert, axishert, paardherten (sambars), lierhert, sikahert, moerashert, pampashert): Een buitenverblijf van minstens 200 m2 voor groepen tot vijf dieren, voor elk dier meer 10 m2 extra. Staloppervlak minstens 4 m2 per dier, bij gemeenschappelijke stalling 25 m2 voor maximaal 10 dieren.

Grote soorten (wapiti, edelhert, barasingha, eland, pater- davidshert, rendier): Een buitenverblijf van minstens 400 m2 voor groepen tot vijf dieren, voor elk dier meer 20 m2 extra. Staloppervlak minstens 5 m2 per dier, bij gemeenschappelijke stalling 30 m2 voor maximaal 10 dieren.

Klimaat

De meeste hertensoorten, ook uit de warmere gebieden, zijn onder onze klimaatomstandigheden winterhard, en kunnen met een onverwarmde maar beschutte ruimte uit (bijvoorbeeld axisherten, sambars en muntjaks). Voor noordelijke soorten is een overdekte plek, die beschutting biedt tegen zon of tegen landurige neerslag, en die het voer droog houdt, genoeg. Soorten die meer behoefte aan warmte hebben, en die in onze wintermaanden kalven (bijvoorbeeld lierherten en vietnamsika's), dienen een verwarmde stal met een nachttemperatuur van 18 C te hebben.

Inrichting van het verblijf

Een houten of metalen omheining moet minstens 1.80 m hoog zijn. Droge of natte gracht zijn mogelijk. Sommige soorten hebben genoeg aan 1.60 m, zoals damherten en pater- davidsherten. Bij rendieren kan het nog lager. Geïsoleerde buitenverblijven en stallen voor bronstige mannetjes van de middelgrote en grote soorten zijn absoluut noodzakelijk om veilig te kunnen werken. Het buitenverblijf dient een natuurlijke ondergrond te hebben, die verstevigd is bij de voeder- en drinkplaatsen. De stal moet een vaste ondergrond met strooisel hebben. Kleinere verblijven verdelen door scheidswanden met smalle doorgangen voor vluchtende vrouwtjes. Grotere verblijven verdelen door ruimtelijke scheidingen (plantenbakken, boombeschermingsringen, heuveltjes van aarde e.d.). Voor kleinere soorten zijn mogelijkheden tot verstoppen noodzakelijk, omdat ze schuw en schrikachtig zijn. Takkenbossen kunnen dienen als schuilplaatsen voor jongen. Ook zijn voor geweidragers bomen nodig om het gewei te schuren. In de zomer zijn poelen om in te wentelen belangrijk.

Sociaal gedrag

Enkele kleine soorten kunnen alleen paarsgewijs gehouden worden, alle andere in groepen. Slechts bij enkele soorten is het mogelijk meerdere volwassen mannetjes met vrouwtjes te houden. Normaal gesproken is er slechts één volwassen mannetje bij een aantal vrouwtjes en jongen.

Voeding

Groenvoer respectievelijk hooi, krachtvoer op graanbasis, groente en fruit naar gelang het seizoen. Bij eenmaal gewende rendieren zijn korstmossen niet persé nodig. Sommige kleine hertensoorten (bijvoorbeeld het chinees kuifhert) en rendieren nemen ook graag kleinere hoeveelheden dierlijk eiwit (rauw of gekookt gehakt). Alle soorten houden van loof en twijgen. Voor elanden zijn grote hoeveelheden loofvoer absoluut noodzakelijk.

Vangst en transport

Herten met grotere geweien kunnen in aparte verblijven dan wel een stal gevangen worden met een lasso, en aan de omheining vastgemaakt worden. In andere gevallen kan verdoving noodzakelijk zijn. Kleine soorten kunnen in de stal met de hand gevangen worden. Transport van geweidragers mag alleen plaatsvinden nadat de geweihuid afgevallen is. Brede geweien dienen voor transport afgezaagd te worden omdat de dieren anders mogelijk klem komen te zitten. Bekleding van de binnenbovenzijde is aan te bevelen.

Duikers en dwergantilopen

Benodigde ruimte

Voor een paartje dient een buitenverblijf voor kleinere soorten een oppervlakte van minstens 50 m2 te hebben, grotere soorten minstens 100 m2. Voor een familiegroep dient het oppervlak navenant groter te zijn. Het staloppevlak dient voor kleinere soorten minstens 2 m2 te bedragen, voor grotere soorten minstens 4 m2.

Klimaat

Moeilijk akklimatiseerbaar, in het bijzonder de regenwoudbewoners. Bij koel weer moeten de dieren de keus tussen buiten en binnen te hebben. Bij koud weer is een verblijf buiten niet of slechts zeer kort mogelijk. De staltemperatuur dient minstens 18 C te bedragen.

Inrichting van het verblijf

Verstop- en uitwijkmogelijkheden zijn zeer belangrijk aangezien de schrikachtigheid der dieren gemakkelijk tot verwondingen kan leiden. Voor springbokjes zijn klimrotsen noodzakelijk.

Sociaal gedrag

Paarsgewijs of in een familiegroep te houden.

Voeding

Fruit en groente, graan, mais, gras en loof. Duikers lusten ook graag dierlijk eiwit.

Vangst en transport

Het vangen kan met de hand geschieden. Alle dieren zijn schrikachtig en bezitten grote sprongkracht. De transportkist mag niet veel hoger zijn dan de kophoogte van het dier. Bij niet-hoorndragende antilopen is bekleding van de binnenbovenkant van de kist aan te bevelen. De bodem moet stroef zijn of strooisel bevatten. Kleinere soorten kan men ook met meerdere tegelijk in een vierkante kist vervoeren.

Antilopen en gazelles

Een veelsoortige verzameling hoorndragers, in grootte variërend van een ree tot een rund, waaronder bosantilopen, koe-en paarde-antilopen, saiga-antilopen, riet- en waterbokken, die de warmere gebieden van Afrika en Azië bevolken. De biotoop variëert van bos tot woestijn.

Benodigde ruimte

Voor grote soorten een buitenverblijf van minstens 400 m2 voor groepen tot vijf dieren, voor elk dier meer 30 m2 extra. Voor kleine antilopen een buitenverblijf van minstens 200 m2 voor groepen tot vijf dieren, voor elk dier meer 20 m2 extra. Staloppervlak 2 tot 5 m2 per dier afhankelijk van de grootte. Voor hoornloze wijfjes is gemeenschappelijke stalling aan te bevelen.

Klimaat

Alle soorten kunnen ook 's winters overdag enige tijd buiten. De staltemperatuur moet minstens 16 C bedragen. Winterharde soorten als de kropgazelle en de saiga-antilope hebben geen stal nodig.

Inrichting van het verblijf

De omheining dient 1.80 tot 2 meter hoog te zijn. Het houden achter een droge of natte gracht van voldoende breedte en diepte is mogelijk. Het tijdelijk separeren van de tegen verzorgers vaak agressieve mannetjes moet mogelijk zijn. Strukturering van het verblijf door bomen, plantenaanleg, heuvels, grote stenen of andere ruimteverdelers, maakt het die dieren van de kudde die in het gedrang raken mogelijk uit te wijken. Veel bezochte plaatsen als de drink- en voederplaats moeten verstevigd zijn (voor hygiene en de juiste hoefslijtage). Voor jongen van het ¨hou je dood¨ type moeten verstopplaatsen aanwezig zijn.

Sociaal gedrag

Ook in dierentuinen worden deze kuddedieren in groepen met één volwassen mannetje en meerdere wijfjes en jongen gehouden. Kuddes van jonge mannetjes zijn mogelijk.

Voeding

Hooi respectievelijk gras, krachtvoer, fruit en groente. Alle soorten houden van loof, maar voor bosbewoners is het een levensvoorwaarde.

Vangst en transport

Het vangen van kleinere exemplaren kan met de hand, grotere moeten verdoofd worden. Alle dieren zijn schrikachtig en bezitten grote sprongkracht. De transportkist mag niet veel hoger zijn dan de kophoogte van het dier. Bij niet- hoorndragende antilopen is bekleding van de binnenbovenkant van de kist aan te bevelen. De bodem moet stroef zijn of strooisel bevatten. Kleinere soorten kan men ook met meerdere tegelijk in een vierkante kist vervoeren.

Bokken, geiten, schapen

Een veelsoortige verzameling hoorndragers waaronder gorals, berggemsen, gemsen, steenbokken, schroef- of bezoargeiten, manenschapen, wilde schapen, blauwschapen en thars.

Benodigde ruimte

Een buitenverblijf van minstens 250 m2 voor groepen tot tien dieren, voor elk dier meer 20 m2 extra. Voor nagenoeg alle soorten zijn stallen niet persé noodzakelijk. Een overdekte plek, die beschutting biedt tegen zon of tegen landurige neerslag, en die het voer droog houdt, is veelal genoeg.

Klimaat

Als bergdieren, die voor een deel tot behoorlijke hoogte klimmen, zijn ze in ons klimaat winterhard. Bij harde wind of natte kou moet het mogelijk zijn een beschutte droge plek op te zoeken.

Inrichting van het verblijf

De omheining dient voor de meeste soorten 2 meter hoog te zijn. Voor klim- en springspecialisten moeten wanden en hoeken speciaal aangepast worden. Het houden achter een droge of natte gracht van voldoende breedte en diepte is mogelijk. Steenhopen kunnen als klimwanden gebruikt worden en voor de indeling van de ruimte. Het tijdelijk separeren van de tegen verzorgers vaak agressieve mannetjes, alsmede van zieke of hoogzwangere dieren, moet mogelijk zijn.

Sociaal gedrag

Gorals en berggemsen meestal slechts paarsgewijs mogelijk, de andere soorten in kuddes. Bij wilde geiten en schapen is het mogelijk, in een goed gestruktureerd verblijf, om meerdere volwassen bokken bij de vrouwtjes te houden.

Voeding

Hooi respectievelijk groenvoer, krachtvoer, fruit en groente. Geregeld ruimschoots loof en twijgen (ze vreten graag de bast van zachte boomsoorten).

Vangst en transport

Insluiten in een klein separaat deel van het verblijf en daar vangen met de hand (lus of net kan handig zijn). Verdoven is alleen in uitzonderingsgevallen nodig. Vervoeren in goed geventileerde stabiele houten kisten.