De levendbarende hagedis of kleine hagedis (Zootoca vivipara) is een hagedis uit de familie echte hagedissen (Lacertidae). De soort behoorde lange tijd tot het geslacht Lacerta, en is tegenwoordig de enige soort uit het monotypische geslacht Zootoca .
De levendbarende hagedis heeft een zeer groot verspreidingsgebied binnen Europa en Azië en komt onder andere voor in Nederland en België. Uiterlijk is de levendbarende hagedis niet erg opvallend door de bruine kleur en het schuwe gedrag maar biologisch gezien is het een interessante soort vanwege de bijzondere aanpassingen op een koeler en vochtiger klimaat, zoals de eierlevendbarende voortplanting en de hydrofiele levenswijze.
Kenmerken
De levendbarende hagedis is een vrij kleine soort die een totale lengte bereikt van maximaal 18 centimeter, de meeste exemplaren blijven echter aanzienlijk kleiner. Belangrijke onderscheidende kenmerken met andere west-Europese hagedissen zijn het cilindrische lichaam en de relatief lange staart die meer dan de helft tot twee keer zo lang kan zijn als de kop-romp lengte. Bij exemplaren die de staart hebben afgeworpen (autotomie, zie onder voedsel en vijanden) is de staart donkerder van kleur en aanzienlijk kleiner. Daarnaast heeft de hagedis relatief korte poten, een dikke nek en korte en stompe kop. De kleur van de volwassen exemplaren is koperbruin tot bruingrijs met op iedere flank twee lichte strepen in de lengte, donkerbruine flanken en zijkanten van de kop. De kleur is variabel en kan sterk neigen naar grijs of enigszins groenig zijn maar nooit zo helder groen als bijvoorbeeld de smaragdhagedis. Over de rug en flank loopt vaak een vale bruine vlekjestekening, soms een rij vlekken. In berggebieden komen vaak melanische exemplaren voor; deze zijn geheel zwart van kleur. Ook andere reptielen die in bergen leven hebben vaak een uniform zwarte kleur; ze kunnen zo effectiever zonnen omdat een zwart lichaam meer zonnewarmte opneemt.
De mannetjes worden gemiddeld groter dan de vrouwtjes en zijn daarnaast te herkennen aan de meer donkere kleur. De kop van het mannetje is wat groter ten opzichte van het lichaam en de staartbasis van het mannetje is verdikt wat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de hemipenis. Ook hebben mannetjes vaak een oranje buik die duidelijk gevlekt is met kleine, bruine tot zwarte vlekjes. De buik van het vrouwtje en de juvenielen is geelachtig en meestal ongevlekt.
De juvenielen zijn ongeveer 4 centimeter lang als ze ter wereld komen en hebben een uniform bruine tot zwarte kleur, meestal is het lichaam donkerbruin en neigt de staart naar zwart. Vaak zijn kleine oogachtige lichtere donkeromrande vlekjes aanwezig op de flanken en de rug.
Onderscheid met andere soorten
De levendbarende hagedis is vooral te verwarren met de muurhagedis (Podarcis muralis), die eveneens een zeer grote geografische verspreiding kent evenals een zeer gevarieerde kleur. Beide soorten zijn bruin gekleurd, de muurhagedis heeft vaak een meer geprononceerde tekening op de rug die doet denken aan een nettekening. De muurhagedis is het gemakkelijkst te onderscheiden aan de spitsere kop die enigszins afgeplat is in vergelijking met de levendbarende hagedis. Een ander verschil is de rand van de halskraag, die bij de muurhagedis recht is en bij de levendbarende hagedis ietwat krom.
De levendbarende hagedis wordt ook nogal eens verwisseld met de zandhagedis. Vaak worden jonge zandhagedissen aangezien voor levendbarende hagedissen. Jonge zandhagedissen hebben kenmerkende oogstipjes op de flanken. Jonge levendbarende hagedissen hebben een heel donkere bijna zwarte staart. De kop van zandhagedissen heeft een hoger schedeldak en is ook grover. Ook staat bij de zandhagedis de kop niet zo in het verlengde van het lichaam als bij de levendbarende hagedis.
Verspreiding en habitat
De levendbarende hagedis komt voor in vrijwel geheel Europa, van Spanje, Italië en Griekenland tot boven de poolcirkel. Het verspreidingsgebied heeft de vorm van een zeer brede strook die van west naar oost loopt van Ierland en noordelijk Spanje tot Japan, het is een van de weinige reptielen die van de Atlantische tot de Pacifische kust voorkomt. Het is de enige hagedis die voorkomt in Ierland, dit eiland is door de geografische isolatie een grote barrière voor reptielen. IJsland en Portugal zijn de enige Europese landen waar de de hagedis niet voorkomt.
De landen waar de levendbarende hagedis voorkomt in Europa zijn België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Ierland, Italië, Joegoslavië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Rusland, Servië, Slovenië, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland. In Rusland komt de hagedis onder andere voor in Siberië en het eiland Sachalin, tot diep in Azië in de landen China en Japan. Opvallend is het ontbreken van de hagedis in het zuiden van Europa rond de Middellandse Zee, waar andere hagedissen juist veel voorkomen. De hagedis komt wel voor in de Middellandse Zee- landen zoals Spanje, Italië en Griekenland, maar ontbreekt in het zuiden. De levendbarende hagedis is de enige Europese hagedis die voorkomt tot ruim 300 kilometer boven de poolcirkel in Noorwegen, rond de 70° noorderbreedte. Wat betreft altitude is de levendbarende hagedis te vinden van laaglanden tot een hoogte van 2500 meter boven zeeniveau [2]. Intens gecultiveerde gebieden als akkers zijn niet geschikt als leefgebied, bij exemplaren die in meer stedelijke gebieden leven zoals langs spoorlijnen en parken komt een regenereerde staart bijvoorbeeld vaker voor.
In Nederland komt de levendbarende hagedis vooral voor in het oosten en het zuiden van het land, vooral rond de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe en verspreid door Limburg, Gelderland, Brabant en Overijssel. Ook uit het westen van Nederland zijn meldingen bekend uit onder andere Noord-Holland en Zeeland maar hier is de soort zeldzaam. Op de Waddeneilanden is de hagedis alleen aangetroffen op Terschelling en ontbreekt op de andere eilanden.
Habitat
De levendbarende hagedis bewoont vele verschillende habitats maar heeft een voorkeur voor begroeide en relatief vochtige gebieden zoals graslanden, natte weiden, droge delen van moerassen, hoog- en laagveen. Ook in drogere omgevingen wordt de hagedis gevonden zoals duinen, spoorwegbermen, open bossen, bosranden, heide en berggebieden. Een belangrijke vestigingsvoorwaarde is de aanwezigheid van open plekken om te zonnen. Als het leefgebied overwoekerd raakt wordt het verlaten.
In tegenstelling tot veel andere echte hagedissen kan de levendbarende hagedis zich ook in relatief koele streken handhaven en komt daardoor voor in onder andere Nederland en België en noordelijker tot in Scandinavië, al duurt de winterslaap daar aanzienlijk langer dan in het zuidelijk deel van het verspreidingsgebied.
In Nederland komt de levendbarende hagedis in verschillende biotopen voor. In Zeeland en op de Waddeneilanden (Terschelling) komt de hagedis voor in de duinen, op de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe in bosrijk gebied.
Levenswijze
De levendbarende hagedis is een bodembewonende soort die soms klimt maar dit in de regel alleen doet om te zonnen. Het is daarnaast een uitstekende zwemmer, die regelmatig het water opzoekt en ook om aan vijanden te ontkomen in het water duikt en op de bodem schuilt. Het water wordt opgezocht om van de ene plek naar de andere te zwemmen en ook in het water gevallen insecten worden moeiteloos buitgemaakt. Bij het zwemmen worden de de poten langs het lijf gehouden terwijl met de staart wordt geroeid. Vermoed wordt zelfs dat de hagedis zich geografisch heeft verspreid door overstromingen, waarbij de dieren in lager gelegen delen terecht zijn gekomen en zich hier hebben gevestigd.
De hagedis schuilt bij slecht weer onder stenen, omgevallen boomstammen of in holletjes. Bij zonnig weer worden ze vaak zonnend verticaal tegen boomstammen gezien. Zonnen is belangrijk voor de levendbarende hagedis, omdat de soort in koelere streken leeft. Bij een normale lichaamstemperatuur van 15 graden, na een zonnebad kan deze oplopen tot de optimale temperatuur van ongeveer 30 graden. Om de efficiëntie te verhogen wordt de buik afgeplat om zo het lichaamsoppervlak te vergroten. De hagedis is eenmaal opgewarmd veel sneller en kan beter jagen op prooien en vluchten voor vijanden.
Gedurende een deel van de winter wordt een winterslaap gehouden, waarvan de duur afhankelijk is van de geografische locatie. Meestal zoeken de dieren vanaf oktober hun winterkwartier op om deze vanaf maart weer te verlaten. In het zuiden van Europa duurt de overwintering drie maanden, in het noorden kan dit oplopen tot wel negen maanden.
Levendbarende hagedissen leven in populaties die als kolonies beschouwd kunnen worden maar ze zijn niet erg sociaal. Gedurende de paartijd zijn de mannetjes agressief tegen elkaar al zijn ze niet zo fel als muurhagedissen die elkaar soms doodvechten als er geen schuilplaatsen voorhanden zijn. De populatiedichtheid kan oplopen van 100 tot 1000 exemplaren per hectare.
Voortplanting
De voortplantingstijd begint vlak na de winterslaap; in april of mei verlaten de dieren hun schuilplaatsen. Net als andere reptielen vindt vlak na het ontwaken een vervelling plaats wat de paartijd inluid. De mannetjes en de juvenielen komen iets eerder tevoorschijn dan de vrouwtjes, de levendbarende hagedis wordt soms al aangetroffen als er nog sneeuw ligt . Ze bakenen een klein territorium af waarin zich soms meerdere vrouwtjes bevinden en verdedigen dit agressief tegen andere mannetjes. De vrouwtjes echter staan paringen met meerdere mannetjes toe.
Als een koppeltje elkaar gevonden heeft, zal het mannetje zijn kaken gebruiken om het vrouwtje vast te grijpen en zo te verankeren. Indien het vrouwtje niet vruchtbaar is zal ze echter fel van zich af bijten. Bij de eigenlijke paring brengt het mannetje een deel van de hemipenis in, zoals alle hagedissen heeft de levendbarende hagedis een 'dubbele' penis; omdat de staart in de weg zit kan het mannetje zowel van links als van rechts contact maken met de cloaca van het vrouwtje.
De levendbarende hagedis is in de regel eierlevendbarend (ovovivipaar); er worden wel eieren geproduceerd maar de juvenielen ontwikkelen zich volledig in het moederdier. De eier'schaal' bestaat bij de geboorte uit een doorzichtig vliesje waaruit de jongen zich makkelijk kunnen bevrijden. Ze bevinden zich soms al buiten het 'ei' als ze ter wereld komen of verlaten het vlies spoedig na de geboorte. Ook bij de hazelworm en de adder komt een dergelijke voortplantingswijze voor. Waarschijnlijk beginnen de jongen te bewegen waarna het vrouwtje ze baart, er komen zo'n 4 tot 8 jongen ter wereld, dit kan oplopen tot 10. In sommige delen van het verspreidingsgebied, zoals Spanje, is bekend dat er eitjes worden afgezet op de bodem, die zich in drie tot vier weken ontwikkelen . Ook in de Balkan komen waarschijnlijk populaties voor die eitjes afzetten, dit is onderwerp van studie. De hagedis is een van de weinige dieren die zowel eierleggend als eierlevendbarend is. Vanwege de eierlevendbarendheid duurt het relatief lang eer de jongen worden geboren; het vrouwtje is twee tot vier maanden zwanger en de jongen komen tussen juli en september ter wereld. In het uiterste noorden van het verspreidingsgebied moeten de drachtige vrouwtjes overwinteren omdat de zomer te kort is voor de volledige ontwikkeling van de embryo's .
De levendbarende hagedis is na drie jaar volwassen, in het noordelijkste deel van het verspreidingsgebied kan het langer duren. In de natuur kan een leeftijd bereikt worden van ongeveer 7 tot 8 jaar, maximaal 12 jaar, maar de meeste exemplaren worden lang niet zo oud.
Voedsel en vijanden
De levendbarende hagedis eet ongewervelden, voornamelijk insecten, wormen en spinnen. Ook is wel beschreven dat de larven en eieren van mieren worden gegeten, volwassen mieren echter niet. De prooi wordt in de bek geklemd waarna schuddende bewegingen met de kop worden gemaakt om de prooi te doden of wordt de prooi doodgeslagen op een steen en vervolgens in één keer doorgeslikt. Sommige prooien, zoals rupsen, worden niet doorgeslikt, de hagedis kauwt de vloeibare lichaamssappen uit de prooi en de huid wordt achtergelaten. Stekende of onsmakelijke insecten worden vermeden. De juvenielen eten voornamelijk kleinere prooien als bladluizen en andere kleinere ongewervelden.
Belangrijke vijanden van de hagedis zijn verschillende slangen en met name vogels. Voorbeelden zijn verschillende kraaien, valken en buizerds. Ook rovende zoogdieren als de wezel en de egel zijn belangrijke predatoren en ook verschillende reptielen als slangen jagen op de hagedis, zoals de gladde slang (Coronella austriaca) en verschillende adders zoals de gewone adder (Vipera berus). Voor deze laatste soort is de levendbarende hagedis zelfs het stapelvoedsel; het is de belangrijkste prooi . Tenslotte valt de levendbarende hagedis ten prooi aan grotere hagedissen; ook kannibalisme is deze hagedis niet vreemd. Naast de natuurlijke vijanden kent de levendbarende hagedis verschillende exotische bedreigingen zoals huisdieren, zowel katten, honden als kippen doden jaarlijks vele exemplaren.
Juvenielen zijn door hun geringere lengte een prooi voor vele dieren, zoals kikkers en hagedissen en zelfs ongewervelden als spinnen maken soms een kleine hagedis buit.
De hagedis staat bekend als zeer schuw en vlucht bij het minste of geringste het struikgewas in of schiet onder objecten als stenen. Soms wordt het water opgezocht, de hagedis kan het onder water tot enkele minuten uithouden.
Als de hagedis bij de lange staart wordt gegrepen kan deze afbreken, wat caudale autotomie wordt genoemd. Als de staart is afgeworpen gebeurt dit altijd bij een speciale wervel die zwakker is dan de andere wervels en de staart altijd op hetzelfde punt afbreekt. De afgebroken staart blijft nog een tijdje wild kronkelen zodat vijanden zich op de staart concentreren en de hagedis kan ontsnappen. De staartstomp wordt dichtgeknepen door de staartspieren zodat bloedverlies beperkt blijft en er zich snel een korst kan vormen. Na een tijd groeit de staart weer aan, maar deze is altijd kleiner dan de oorspronkelijke staart en donkerder van kleur.
Bron: nl.wikipedia
De hazelworm (Anguis fragilis) is een pootloze hagedis uit de familie hazelwormen (Anguidae).
De hazelworm heeft een bruine kleur, wordt ongeveer 45 centimeter lang en heeft een rolrond lichaam zonder poten. De hagedis is een van de meest verbreide en algemeenste reptielen van Europa en komt onder andere voor in Nederland en België. Het is een bodembewoner die zich meestal verstopt en daardoor weinig te zien is. Door het pootloze lichaam en de gewoonte vaak de tong uit te steken wordt de onschuldige hazelworm vaak aangezien voor een slang. Belangrijke verschillen tussen een hazelworm en een slang zijn de relatief stijve voortbeweging, de tong die niet sterk gevorkt is en de beweegbare oogleden van de hazelworm.
Kenmerken
De hazelworm wordt ongeveer 35 tot 45 centimeter lang, soms wordt een lengte van 50 cm bereikt. Meer dan de helft tot twee derde van het lichaam bestaat uit de relatief lange staart.[2] De grens tussen het lichaam en de staart is aan de bovenzijde moeilijk te zien maar is aan de onderzijde juist makkelijk te bepalen aan de hand van de positie van de cloacale opening. De staartpunt van de hazelworm is opvallend stomp.
De hazelworm heeft een glanzend lichaam, door de relatief kleine schubben. Vooral de juvenielen glanzen sterk, de volwassen dieren doen enigszins metaal-achtig aan. Onder de schubben zijn kleine beenplaatjes of osteodermen aanwezig die ter bescherming dienen en de hagedis een enigszins stijf voorkomen geven.
In tegenstelling tot veel hagedissen is de kop nauwelijks te onderscheiden van het lichaam. De ogen zijn relatief klein en vallen duidelijk op doordat ze een geelrode tot dieprode kleur hebben, de bek is duidelijk hagedisachtig. De hazelworm gebruikt de tong om geuren op te pikken die vervolgens worden uitgelezen door het orgaan van Jacobson, een vomeronasaal orgaan in het gehemelte van de bek. Dit zogenaamde tongelen doet denken aan slangen, maar er zijn ook vele hagedissen die op een dergelijke manier de lucht 'proeven'. De hazelworm heeft in tegenstelling tot slangen geen opening aan de voorzijde van de bek en moet telkens als de tong wordt uitgestoken de bek een stukje openen. De tong is niet zo sterk gevorkt als bij slangen maar heeft een verbreed uiteinde dat voorzien is van een duidelijke inkeping.
De hazelworm heeft relatief grote en lange tanden die echter moeilijk te zien zijn bij een levend exemplaar. Het gebit is gericht op het eten van slakken en wormen; zie ook in de paragraaf over voedsel. Een bijzonderheid is de aanwezigheid van een externe gehooropening bij hazelwormen in het oostelijke deel van het verspreidingsgebied die bij exemplaren in het westen ontbreekt.
De hazelworm heeft meestal een bruine kleur die vergelijkbaar is met de schil van de hazelnoot, de buikzijde is bij volwassen exemplaren lichter. In vergelijking met veel andere Europese hagedissen is er nauwelijks variatie, ondanks het grote verspreidingsgebied. De bovenzijde is bruin tot grijs met op de rug en flanken meestal enkele dunne donkere strepen van de nek tot de staart, vooral bij de vrouwtjes, die soms bestaan uit rijen zeer kleine vlekjes. De flanken zijn bij de vrouwtjes vaak donkerder gekleurd. Binnen het enorme verspreidingsgebied zijn de kleuren variabel; sommige exemplaren zijn roestbruin, geel of zelfs zwart. In de paartijd krijgen vooral de mannetjes blauwe vlekken op de rug maar ook bij vrouwtjes kan dit voorkomen. Het belangrijkste verschil tussen mannetjes en vrouwtjes zijn de donkere flankstrepen van de vrouwtjes, die bij mannetjes ontbreken. Daarnaast hebben de mannetjes een bredere en grotere kop. Mannetjes zijn ook variabeler van kleur en kunnen roodbruin, koperbruin of grijs van kleur zijn.
De juvenielen hebben een afwijkende kleur, maar zijn verder miniatuurversies van de volwassenen, ze zijn ongeveer 7 tot 10 centimeter lang en doen denken aan een regenworm. Ze groeien echter snel en zijn na twee jaar al meer dan 20 centimeter lang. Juveniele dieren zijn helder geelbruin tot zilverachtig gekleurd en hebben een donkere vlek achter de kop die in een donkere dorsale streep doorloopt tot de staartpunt. De flanken van jonge exemplaren zijn zeer donkerbruin, de buik is zwart. Na enkele jaren krijgen ze dezelfde kleuren als de volwassen dieren, waarbij de zwarte buik steeds lichter wordt en de goudgele rug donkerder.
Verspreiding en habitat
De hazelworm komt uitgezonderd Ierland en noordelijk Scandinavië in geheel Europa voor, en daarnaast in delen van Anatolië en noordelijk Afrika. De hazelworm komt voor in de landen: Albanië, Algerije, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Griekenland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Iran, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Macedonië, Moldavië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Servië, Slovenië, Turkije, Spanje, Tunesië, Wit-Rusland, Zweden en Zwitserland.
De hazelworm is eierlevendbarend en zet geen eieren af maar draagt de embryo's met zich mee tot de jongen volledig zijn ontwikkeld. Hierdoor is de hagedis minder afhankelijk van zonnewarmte wat betreft de embryonale ontwikkeling wat een groot voordeel is ten opzichte van veel andere reptielen. De hazelworm kan zich hierdoor ook handhaven in hooggelegen gebieden zoals berggebieden. In Zwitserland is de hagedis aangetroffen op een hoogte van 2000 meter, in Oostenrijk tot 2400 meter hoogte. Ook in de bergstreken van de Balkan komt de hazelworm voor, op een hoogte van 1500 tot 1800 meter.
In Nederland is de hagedis overal te vinden behalve op de Waddeneilanden en in de provincies Flevoland en Groningen. In Friesland is de soort alleen in het uiterste zuiden bekend. De hagedis is het meest algemeen op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. In België is de soort vrij algemeen en komt in alle provincies van het land voor. In Vlaanderen staat de hazelworm bekend als een algemeen verspreide soort die waarschijnlijk meer voorkomt dan gedacht wordt, wat te maken heeft met de verborgen levenswijze.
De habitat bestaat uit vochtige, begroeide omgevingen met een strooisellaag waarin het dier in kan schuilen en jagen. De hazelworm is voornamelijk te vinden in bossen op open plekken, bosranden en houtwallen. Ook in door de mens aangepaste omgevingen kan de hazelworm zich handhaven, zoals houtwallen, kalkgraslanden, (spoor)wegbermen, kerkhoven en zelfs in tuinen, parken en volkstuintjes kan de hagedis worden aangetroffen. In meer agrarisch georiënteerde landschappen is de hagedis te vinden in de overgangen van het landschap en hoekjes van het terrein die niet omgeploegd worden door landbouwwerktuigen . Een belangrijke voorwaarde die gesteld wordt is de aanwezigheid van schuilplaatsen, zoals houtstapels of dichte bodemvegetatie. De hazelworm wordt ook wel gevonden in mierenhopen, die gebruikt worden als schuilplaats. Vooral de jonge hazelwormen spenderen een groot deel van hun tijd in mierenhopen. Ze hebben niets te vrezen van de mieren door de gepantserde huid en de kleine ogen. Bovendien profiteren ze van de felle bescherming van het nest tegen gezamenlijke vijanden zoals de spitsmuis.
Levenswijze
De hazelworm is een overwegend schemeractieve soort die maar zelden overdag wordt aangetroffen, soms wordt een zonnebad genomen maar nooit in de felle zon. Tijdens het nemen van een zonnebad schuilt de hazelworm vaak tussen de bladeren en is zo moeilijk te zien. Overdag verstopt de hagedis zich onder stenen, tussen de bladeren of in holle boomstronken. Vaak worden deze door de zon beschenen zodat de schuilplaats relatief warm is. Alleen na regenval op warme dagen kan de hazelworm overdag worden gevonden, omdat zijn favoriete prooien, slakken en wormen, dan massaal tevoorschijn komen.
Vanwege het ontbreken van pootjes moet de hazelworm zich op de buik voortbewegen, hierdoor is het dier niet zo snel als de meeste hagedissen die plotseling kunnen wegschieten. Opgewarmde exemplaren echter kunnen zich snel door het struikgewas bewegen en de hazelworm kan klimmen maar blijft meestal op de bodem. Soms graaft de hagedis zich in, ook zijn exemplaren aangetroffen die het lichaam hebben ingegraven terwijl de kop boven de grond uitsteekt. De enigszins stijve tred wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van kleine beenplaatjes onder de schubben, die voor bepantsering zorgen maar de hagedis in zijn voortbeweging beperken. De hazelworm kan indien noodzakelijk zwemmen, maar doet dit niet uit eigen beweging.
De hazelworm trekt zich aan het eind van de zomer terug in een winterkwartier voor de winterslaap. De winterslaap vindt plaats in wat meer verscholen plekken, zoals holen onder de grond. Ook holen van andere dieren zoals konijnenholen worden wel gebruikt en composthopen zijn tevens zeer geschikt omdat deze wat warmer zijn door broei. De hazelworm kan hier in groten getale worden aangetroffen, waarbij de dieren vaak in een kluwen liggen. Er zijn schuilplaatsen bekend waarin zich vijf tot meer dan dertig exemplaren bevonden. Van dergelijke schuilplaatsen maken ook andere reptielen gebruik, zo zijn ze zelfs bij adders aangetroffen.
Voortplanting en ontwikkeling
De voortplantingstijd van de hazelworm begint in de lente, als de dieren zijn ontwaakt uit hun winterslaap. De mannetjes verlaten het winterkwartier rond maart, iets eerder dan de juvenielen en de vrouwtjes die rond april tevoorschijn komen. De mannetjes kunnen dan agressief tegenover elkaar zijn en proberen concurrenten met de bek te pakken en weg te slingeren. Oudere mannetjes dragen vaak de littekens van dergelijke confrontaties.
In tegenstelling tot de mannetjes zijn de vrouwtjes niet ieder jaar betrokken bij de voortplanting en ze worden dus niet ieder jaar zwanger. Dit heeft onder andere met de weersomstandigheden te maken. In Nederland wordt slechts 30 procent van de vrouwtjes zwanger in droge jaren, maar in natte jaren kan dit oplopen tot 90%.
Als een koppeltje elkaar gevonden heeft vindt de paring plaats, waarbij het mannetje zoals alle hagedissen gebruik maakt van zijn hemipenis. Dit is een gevorkte penis, omdat de staart in de weg zit bij de paring kan het mannetje zowel links als rechts contact maken. Bij de paring ankert het mannetje zich aan het vrouwtje door haar in de kop of nek te bijten en zich om haar lichaam te wikkelen. De paring kan tot 10 uur duren voor de copulatie plaatsvindt. Een vrouwtje paart met meerdere mannetjes gedurende de paartijd, maar haar eitjes worden pas rond juni bevrucht. Om de ontwikkeling van de embryo's te bespoedigen neemt een zwanger vrouwtje soms een zonnebad.
De hazelworm is ovovivipaar ofwel eierlevendbarend. De eitjes ontwikkelen zich volledig in het lichaam van de moeder en de jongen komen levend ter wereld, meestal rond juli en augustus. De dracht van de hazelworm duurt ongeveer drie maanden. Per worp komen zo'n 3 tot 26 jongen ter wereld, gemiddeld 8. Ze bevinden zich bij de geboorte nog wel in een dun vliesje, maar komen direct uit. Dit is een aanpassing op het relatief koele klimaat waarin de hazelworm leeft; het is in delen van het verspreidingsgebied te koud om eitjes op de bodem af te zetten, ook de levendbarende hagedis kent een dergelijke strategie. Ook bij deze hagedis is slechts sprake van een dun vliesje waarin de jongen ter wereld komen wat ze direct na de geboorte verlaten. De hazelworm echter lijkt zich verder te hebben ontwikkeld dan zijn van poten voorziene verwant omdat het vliesje tienmaal dunner is. Sommige zuidelijke populaties van de levendbarende hagedis zijn ook nog eierleggend.
Het duurt ongeveer 3 tot 4 jaar voor een mannetje volwassen is, bij de vrouwtjes duurt dit iets langer; 4 tot 5 jaar. Na ongeveer 6 tot 8 jaar is de hazelworm uitgegroeid maar blijft zijn hele leven vervellen. De hazelworm kan relatief oud worden, de meeste exemplaren bereiken zo'n 10 tot 12 jaar in het wild. Van een in gevangenschap gehouden exemplaar is bekend dat een leeftijd van 54 jaar werd bereikt. In de natuur wordt de hazelworm nooit zo oud door onder andere natuurlijk verval, zoals predatie, ziekte, voedseltekort en blootstelling aan parasieten.
Voedsel
De hazelworm is carnivoor en eet voornamelijk kleine ongewervelden. In tegenstelling tot de meeste hagedissen wordt niet snel toegehapt maar de prooi wordt eerst nauwkeurig onderzocht en geproefd door veelvuldig de tong uit te steken.
Omdat de hazelworm meestal niet zo snel is, vangt hij ook wat langzamere prooien als (naakt)slakken, regenwormen, spinnen en insecten en de larven. Het grootste deel van het menu bestaat uit weke dieren als regenwormen en naaktslakken. Ook huisjesslakken worden gegeten, deze worden eerst uit hun huisje getrokken. Het gebit van de hazelworm is aangepast op zachte prooien; de tanden zijn scherp en naar achteren gekromd zodat gladde, slijmerige prooien stevig worden verankerd. Na het eten van een slijmerige prooi veegt de hagedis zijn bek langs het substraat om van het slijm af te komen.
Uit waarnemingen blijkt dat soms twee hazelwormen dezelfde prooi grijpen waarbij de dieren om hun as draaien, zodat de prooi in tweeën wordt gescheurd. Net als andere hagedissen zijn hazelwormen kannibalistisch; als ze de kans krijgen eten ze kleinere soortgenoten op en ook andere hagedissen worden bij uitzondering gegeten, zoals de levendbarende hagedis (Zootoca vivipara).
Vanwege het dieet dat voor een aanzienlijk deel uit slakken bestaat wordt de hazelworm gezien als een nuttig dier in tuinen. Waarschijnlijk eet de hazelworm ook de invasieve platworm Arthurdendyus triangulatus die in Groot-Brittannië als een plaag wordt beschouwd.
Vijanden en verdediging
De belangrijkste vijand van de hazelworm is de mens, aangezien veel mensen bang zijn voor alle slangachtige dieren. Jaarlijks worden vele exemplaren onterecht doodgemaakt. De hazelworm is echter volkomen onschuldig en bovendien een nuttige soort vanwege de vele slakken die worden gegeten. Natuurlijke vijanden van de hazelworm zijn verschillende vogels, voornamelijk roofvogels.
Er zijn vele vogels die graag hazelwormen eten, zoals roofvogels als de bosuil, de buizerd, de havik, de ransuil, de sperwer en de torenvalk. Sommige roofvogels als de buizerd kunnen als andere prooien minder voorkomen volledig overschakelen op reptielen zoals de hazelworm. De hagedis wordt ook belaagd door omnivore en aasetende vogels, zoals kippen, eksters, fazanten en kraaien. Verschillende zoogdieren eten de hagedis, zoals de huiskat, de vos, verschillende ratten, marters en de das. Ook de egel, een insecteneter, vreet de hazelworm aan indien de kans zich voordoet. Een andere belangrijke vijand is de gladde slang, die eveneens in België en Nederland voorkomt. Deze slang heeft voor een belangrijk deel andere reptielen als slangen en hagedissen op het menu staan.
De juveniele hazelwormen zijn door hun geringe lengte veel kwetsbaarder dan volwassen exemplaren. Ze vallen soms ten prooi aan grote kikkers en zelfs van loopkevers is beschreven dat ze wel eens jonge hazelwormen pakken.
Als de hazelworm wordt opgepakt kan het dier de staart afwerpen, wat caudale autotomie wordt genoemd. De afgeworpen staart blijft een tijdje kronkelen en trekt de aandacht van de vijand waardoor de hazelworm kan ontsnappen. De staart laat altijd los bij een speciale zwakkere wervel, waarna de staartspieren samenknijpen om het bloedverlies te beperken. De staart groeit later weer aan maar wordt nooit zo lang als de oorspronkelijke staart.
De hazelworm kan ook bijten maar de beet is weinig krachtig.
Bron: nl.wikipedia
De zandhagedis, ook wel duinhagedis (Lacerta agilis) is een hagedis uit de familie echte hagedissen (Lacertidae).
Beschrijving
De lengte inclusief staart is ongeveer 16 tot 20 centimeter, sommige exemplaren worden iets langer. De hagedis heeft een relatief kleine kop en stompe snuit. Het vrouwtje heeft donkerbruine flanken met een rij lichte, donker-omrandde vlekjes en een lichtbruine rug. Mannetjes hebben groene tot donkergroene flanken en buik. In de paartijd kleuren de flanken en buikzijde van de man groengeel tot helder groen en op de zijkanten van de rug is vaak aan iedere kant een rij gele vlekjes aanwezig die tot aan de staart doorloopt. Buiten de paartijd is het lastiger om mannetjes en vrouwtjes te onderscheiden. Mannetjes hebben een fijnere tekening en een grovere en bredere kop.
Er zijn verschillende ondersoorten en variëteiten die er iets anders uitzien, de variëteit erythronota heeft bijvoorbeeld een felrode bovenzijde van de rug in de paartijd. De ondersoorten zijn vaak alleen te onderscheiden door een iets afwijkende schubbenstructuur op de kop, of een andere tekening of verspreidingsgebied.
De soort is niet altijd makkelijk te onderscheiden van de fijner gebouwde levendbarende hagedis (Zootoca vivipara). Juvenielen van de levendbarende hagedis zijn te herkennen aan de zwarte staart en het ontbreken van de oogstippen op de flanken. De kop van de levendbarende hagedis is ook wat platter. Vaak worden onvolwassen zandhagedissen aangezien voor levendbarende hagedissen.
Algemeen
De zandhagedis is een bodembewonende hagedis die ook wel kan klimmen. De soort werd in 1758 als één van de eerste hagedissen beschreven door Linnaeus. De zandhagedis komt voor in heel Europa, met uitzondering van noordelijk Scandinavië, Ierland, het Iberisch Schiereiland (Spanje en Portugal), uiterst westelijk Europa en Italië. In Italië komen wel enkele populaties voor maar deze zijn uitgezet of ontsnapt en worden beschouwd als exoot.
De habitat bestaat uit open gebieden met een lage vegetatie, veelal op zanderige en zonbeschenen plekken als open plekken in het bos, zandverstuivingen en heidevelden. Ook kunstmatige elementen als spoordijken zijn vanwege de spaarzame begroeiing en de hoge ligging een geschikt biotoop.De ideale biotoop van de zandhagedis is een licht verruigde oude heide met wat reliëf. Deze biotoop blijkt erg geschikt door de beschutting tegen predatie en wind. De beschutting tegen wind is belangrijk voor de thermoregulatie.
In Nederland komt de zandhagedis veel voor op de Veluwe, hij gaat er wel achteruit door verbossing en grootschalig heidebeheer (plaggen). Op de Utrechtse Heuvelrug is de soort heel sterk achteruitgegaan. Een kleine populatie leeft nog op de Limitische Heide in het Gooi, er wordt geprobeerd de populatie verder uit te breiden naar andere Gooise heidegebieden. In het duingebied gaat de stand van zandhagedis vooruit, mogelijk door de hoge temperaturen van het laatste decennium. Er zijn nog enkele andere zwaartepunten in de verspreiding, zie daarvoor de externe link met waarnemingskaart. Om de zandhagedis en andere reptielen te beschermen zijn specifieke beheersmaatregelen nodig.
Als we verder naar het zuiden van het verspreidingsgebied komen is de zandhagedis op steeds meer biotopen en op steeds grotere hoogte te vinden. Zowel in laaglanden als in meer bergachtige streken tot op 3500 meter hoogte kan de soort worden aangetroffen. s' Nachts en bij koel of vochtig weer schuilt de hagedis in een holletje, onder objecten of in spleten tussen stenen. De zandhagedis is alleen bij zonnig weer actief en is dan erg vraatzuchtig en jaagt op alles wat beweegt en in de bek past, het voedsel bestaat uit insecten en andere kleine ongewervelden. Als de temperatuur midden op de dag teveel oploopt trekt de zandhagedis zich ook weer terug in zijn hol.
De zandhagedis wordt soms in hoge dichtheid aangetroffen, maar de dieren leven solitair in een eigen territorium, waarbij het hol wordt beschermd. Vijanden van de zandhagedis zijn slangen, rovende zoogdieren als katten en vossen, roofvogels en vogels als fazanten, kraaien en ganzen. Ook eten grotere soorten hagedissen zoals de parelhagedis vaak kleinere soorten, maar deze komen in Nederland en België niet voor. De hagedis is in de Benelux niet algemeen en wordt door CITES beschermd.
In Nederland leeft ook de levendbarende hagedis, deze prefereert vochtigere omstandigheden en een wat lagere temperatuur. In gebieden waar beide soorten voorkomen zijn ze toch zelden dicht bij elkaar in de buurt te vinden, waarschijnlijk omdat de zandhagedis predeert op de juveniele levendbarende hagedissen. Door verdroging en biotoopverlies gaat de stand van levendbarende hagedis achteruit, terwijl de stand van de zandhagedis vrij stabiel is.
Voortplanting Paring, het mannetje is groen.
Aan het eind van de winter ontwaakt de zandhagedis uit zijn winterslaap en krijgt na twee vervellingen zijn baltskleuren, althans de mannetjes. Ze verdedigen hun territorium fel tegen mannelijke soortgenoten, en zijn juist vrij wellustig tegen een vrouwelijke soortgenoot. Als een vrouwtje nog niet, of niet meer paringsbereid is, zal ze het mannetje van zich af moeten bijten. Ook bij een paringsbereid vrouwtje heeft de paring wat weg van een gevecht, het mannetje bijt het vrouwtje in de flanken en draait zijn lichaam zó dat de cloaca's van de dieren in contact kunnen komen. Omdat een hagedis een dubbele penis heeft (hemipenis) kan via beide zijden contact worden gemaakt, de lange staart zit bij hagedissen en andere reptielen namelijk in de weg. De paring kan enige minuten duren en er kunnen meerdere pogingen worden ondernomen.
Rond de paartijd die van half april tot half mei duurt worden veel mannetjes waargenomen die op zoek zijn naar vrouwtjes. De vrouwtjes zien we vaker eind mei en begin juni, als ze op zoek gaan naar een geschikte plek om de 5 tot 15 eitjes af te zetten. De eitjes worden begraven in ondiepe holletjes op zanderige zonbeschenen plaatsen. De ontwikkelingsduur van de eitjes is sterk afhankelijk van de temperatuur, als deze rond de 21 tot 24 graden ligt komen de eitjes na twee maanden uit, is de temperatuur lager dan duurt het tot drie maanden. De juvenielen zijn dan ongeveer 5 tot 6 centimeter lang inclusief staart en zijn direct zelfstandig.
Bron: nl.wikipedia
De muurhagedis (Podarcis muralis) is in Europa de bekendste vertegenwoordiger uit de familie echte hagedissen (Lacertidae). De hagedis heeft een meestal bruine kleur, een lang en plat lichaam en een lange staart. De hagedis komt in een groot deel van Centraal-Europa voor, ook in België en Nederland. De Nederlandse naam muurhagedis wordt ook in andere talen gebruikt en refereert aan de voorkeur voor muren en steenhopen als habitat. Ook de wetenschappelijke soortnaam muralis verwijst hiernaar.
Kenmerken
De muurhagedis bereikt een lengte van ongeveer 15 tot 20 centimeter en wordt maximaal 22 cm lang. Het lichaam en de kop zijn sterk afgeplat, de poten en tenen zijn relatief lang, de tenen zijn voorzien van scherpe klauwtjes. De lange en relatief dunne staart beslaat ongeveer 60 tot 200 procent van de kopromplengte als deze niet is afgeworpen. De muurhagedis kent net als andere hagedissen caudale autotomie; het afwerpen van de staart als deze wordt beetgepakt. De staart groeit weer aan maar is korter en donkerder dan de originele staart.
De muurhagedis kent vele kleurvariaties die te verwarren zijn met de kleuren van andere hagedissen. De meeste exemplaren zijn bruin en hebben diverse lichtere rijen vlekjes of blokken op de rug en in de flanken. Ook nettekeningen komen voor waarbij de tekening beige, bruin, zwart of witgrijs kan zijn. De buik is witgeel, bij de mannetjes geel tot roodoranje in de paartijd. Mannetjes zijn in de regel donkerder dan vrouwtjes. De muurhagedis is met name te herkennen aan de bouw; het is een relatief platte hagedis met een spitsere snuit en slankere bouw dan bijvoorbeeld de zandhagedis en de levendbarende hagedis. Van deze laatste twee soorten is de muurhagedis ook betrekkelijk eenvoudig te onderscheiden aan de halskraag aan de onderzijde. Bij de muurhagedis is deze recht, bij de andere twee soorten is de halskraag enigszins gekromd. Ook is de halskraag niet gekarteld en hebben de schubben geen kiel; ze zijn plat en hebben geen opstaand midden.
In de paartijd krijgen de mannelijke exemplaren een rij blauwe vlekjes onderaan de flanken, er zijn overigens wel meer soorten echte hagedissen die dergelijke vlekjes hebben. Sommige ondersoorten zijn groen of zwart, de kleuren verschillen ook enigszins per individu. Bij de ondersoort P. muralis nigriventris hebben de mannetjes een zwarte basiskleur en zijn de vrouwtjes meestal bruin, met egaal verspreide kleine gele vlekken. Deze ondersoort leeft in Italië, en bij de vrouwtjes zijn deze vlekken wat valer. Exemplaren uit de omgeving van Rome zijn helder groen gekleurd en hebben zwarte vlekjes op de rug. Naast de kleur kan tussen de verschillende ondersoorten ook de lichaamsvorm iets verschillen.
Verspreiding in Nederland en België
In Nederland komen muurhagedissen vrijwel alleen nog voor op de stadswallen van Maastricht, met name in het gebied dat de Linie van Du Moulin wordt genoemd. Vanaf de jaren tachtig herstelt de Maastrichtse populatie zich weer dankzij aangepaste restauratie en beheersmaatregelen. De soort is daartoe ook gekweekt en uitgezet. Van enkele honderden exemplaren enkele jaren geleden is het aantal in Maastricht nu verdubbeld tot ongeveer 900. Ook een aantal warme zomers heeft aan de toename bijgedragen. Volgens de stichting RAVON, die zich bezighoud met de bescherming van inheemse reptielen en amfibieën, is een goede monitoring belangrijk vanwege het „dynamische en stedelijke karakter van Maastricht .
In België komt de muurhagedis vooral voor in Wallonië, in de Maasvallei en langs de bijrivieren op droge, stenige gronden. De populaties in Wallonië zijn gescheiden van die in Nederlands Limburg. Tot recentelijk was de muurhagedis niet bekend uit Vlaanderen. Enkele hagedissen uit Heverlee en muizen, waarvan gedacht werd dat het de levendbarende hagedis betrof, bleken echter muurhagedissen te zijn. Het voorkomen van de muurhagedis in Vlaanderen, meer specifiek de ondersoort P. muralis brogniardi, is waarschijnlijk het gevolg van het uitzetten van de dieren. Vermoedelijk gaat het om exemplaren uit een steengroeve in Wallonië die zijn weggevangen vanwege de mijnbouw waarbij gebruik gemaakt wordt van explosieven
Habitat
De muurhagedis leeft in droge, open gebieden die door de zon worden beschenen. De hagedis komt veel voor op muren, bij voorkeur ruïnes, die vaak bestaan uit nogal dikke, verweerde en begroeide stenen, vol schuilplaatsen en prooien. Ook op zuidhellingen en langs bosranden is de hagedis te vinden en de mens wordt niet geschuwd, zowel in kleine dorpen als de buitenwijken van grote steden kan de muurhagedis worden gevonden. Ook boomkwekerijen en zijn een geschikte habitat. In Zwitserland wordt de hagedis meestal langs spoorlijnen aangetroffen. De muurhagedis was een typische bewoner van wijngaarden, maar is in veel streken waar druiven worden verbouwd verdreven door het verdwijnen van schuilplaatsen of het gebruik van insecticiden waardoor de prooidieren of de hagedissen zelf werden gedood. Meestal komt de muurhagedis niet in hooggelegen gebieden voor, maar bij uitzondering leven er rond 2.500 meter boven zeeniveau nog populaties.
Levenswijze
De muurhagedis is net als alle hagedissen koudbloedig (poikilotherm) en neemt regelmatig een zonnebad om op te warmen waardoor de hagedis veel sneller wordt. De muurhagedis is een van de vele hagedissen die daarnaast echter gebruik maakt van door de zon opgewarmde objecten zoals stenen, muren, rotsformaties en andere oppervlakken. Hierdoor maakt de hagedis optimaal gebruik van de warmte van de zon, waardoor de soort van vroeg in het voorjaar tot laat in het najaar actief kan zijn. Een ander trucje is melanisme; het verschijnsel waarbij de dieren hun hele leven een diepzwarte kleur hebben die meer zonnewarmte absorbeert. Melanisme komt wel meer voor bij hagedissen maar is in tegenstelling tot de meeste andere soorten bepaald niet zeldzaam bij de muurhagedis.
Voortplanting
In de paartijd bakenen de mannetjes een territorium af dat fel wordt verdedigd tegen andere mannetjes. Het territorium heeft een oppervlak van ongeveer 25 vierkante meter. Bij de paring maakt het mannetje gebruik van zijn hemipenis, de gevorkte penis waardoor hij langs beide zijden contact kan maken. Bij hagedissen zit de staart namelijk in de weg bij het maken van contact. Het mannetje ankert zich door het vrouwtje in haar nek of bek te bijten, waardoor de paring meer weg heeft van een gevecht.
Het vrouwtje zet de eitjes af in twee tot drie legsels, die 2 tot 8 eieren bevatten. Meestal worden per legsel zes eitjes afgezet, het aantal eitjes hangt onder andere af van het voedselaanbod. De eitjes worden afgezet onder stenen of in het zand begraven, de schaal is perkament-achtig. Na zes tot elf weken komen de eieren uit, meestal rond augustus. De juvenielen zijn zeer donker tot zwart van kleur maar worden al snel lichter, ze zijn bij hun geboorte ongeveer zes centimeter lang. Ze zijn direct zeer actief en na twee jaar zijn ze volwassen en nemen deel aan de voortplanting.
Zodra de jongen uit het ei kruipen eten ze zoveel mogelijk om reserves aan te leggen voor de winter. Rond september trekt de muurhagedis zich terug voor de winterslaap. Deze wordt gehouden in diepe rotsspleten of scheuren in muren waar de vorst geen vat op heeft.
Voedsel en vijanden
De muurhagedis leeft van allerlei insecten en andere geleedpotigen die rond de schuilplaats worden gevangen. Vooral sprinkhanen, vliegen en insectenlarven, maar ook wel spinnen, kevers, vlinders en regenwormen worden gegeten. Vijanden zijn voornamelijk slangen en roofvogels, jongere exemplaren hebben echter vaak ook soortgenoten als vijand. Waarschijnlijk omdat de dieren groepjes vormen, komt kannibalisme vaker voor dan bij andere echte hagedissen.
Bron: nl.wikipedia